Voorwoord
Welkom bij nummer 56-2 van het Tijdschrift voor Militair Recht en Oorlogsrecht, de meest prominente publicatie van de International Society for Military Law and the Law of War. In het afgelopen jaar heeft het tijdschrift een aantal belangrijke wijzigingen ondergaan. Zoals de lezers misschien hebben opgemerkt, plaatst het tijdschrift nu ook voor publicatie aanvaarde artikels op zijn webpagina (http://www.ismllw.org/REVIEW/mllwr.php), weliswaar in een niet te downloaden formaat. Deze algemeen toegankelijke online publicatie is bedoeld om meer lezers aan te trekken en om de artikels zo snel en zo breed mogelijk te verspreiden.
Naast het voorgaande stellen de redacteuren u graag een rijkgevulde uitgave van het Tijdschrift voor Militair Recht en Oorlogsrecht voor met vijf afzonderlijke artikels over uiteenlopende onderwerpen die voornamelijk betrekking hebben op het internationaal humanitair recht (IHR) en het internationaal recht inzake de mensenrechten.
Ten eerste maakt Anna Khalfaoui een kritische studie van het begrip ‘risicoaanvaarding door burgers’ in gewapende conflicten zoals dat in de Law of War Manual van het Amerikaanse Ministerie van Defensie wordt uiteengezet. Khalfaoui merkt op dat het begrip zelf – en de ermee gepaard gaande selectieve toepassing van het evenredigheidsbeginsel – niet door het verdragsrecht of de praktijk wordt ondersteund. Dus stelt ze dat het verworpen moet worden aangezien het juridisch gebrekkig en in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is.
Ten tweede bestudeert Alonso Gurmendi Dunkelberg van de Universidad del Pacífico (Lima) de behandeling van het internationaal humanitair recht door het Inter-Amerikaanse Hof voor de mensenrechten in zaken die betrekking hebben op het optreden van staten in gewapende conflicten. In het bijzonder stelt de auteur vast dat er reeds geruime tijd een kloof bestaat tussen het Inter-Amerikaanse mensenrechtensysteem en het IHR. De rechtspraak lijkt nu echter in een positievere richting te evolueren aangezien het Hof ruimte gevonden heeft om het IHR en het recht inzake de mensenrechten samen toe te passen.
Vervolgens gaat Anne Lorenzat in op de huidige stand van het internationaal gewoonterecht met betrekking tot het gebruik van chemische wapens in niet-internationale gewapende conflicten. In het licht van een reeks recente incidenten waarbij het gebruik van chemische wapens is bevestigd, met name in Syrië, neemt de auteur de relevante VN-resoluties en het multilaterale verdragsrecht onder de loep.
Een vierde bijdrage van Vito Todeschini, juridisch adviseur bij de Internationale Commissie van Juristen, gaat over het belang van samenwerking bij het waarborgen van de doeltreffendheid van onderzoeken naar mogelijke schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdaden in vredesoperaties. De auteur ontdekt een normatieve leemte in de bestaande rechtsregeling en besluit zijn artikel met een lege ferenda-voorstel volgens hetwelk troepenleverende landen verplicht zouden zijn overeenkomsten te sluiten die de samenwerking op het gebied van onderzoek regelen.
Een vijfde en laatste artikel van Rogier Bartels, juridisch medewerker bij het Internationaal Strafhof (Kamers) en wetenschappelijk onderzoeker bij de Nederlandse Defensie Academie, wil het begrip 'partij bij het conflict' verduidelijken. Hoewel dit begrip in talloze bepalingen van de Verdragen van Genève en de Aanvullende Protocollen voorkomt, bestaat er echter geen duidelijke definitie van. In het bijzonder onderzoekt Bartels, onder meer gelet op de recente Belgische rechtspraak met betrekking tot gewapende actoren die betrokken zijn bij het Syrische conflict, of, en in welke mate, (vermeende) terreurorganisaties als dergelijke 'partijen' kunnen worden beschouwd.
Wij wensen u veel leesplezier.